Thriller 'DE GIFMENGSTER' geschreven door auteur 002

Dit verhaal is ook te beluisteren op Spotify >>>

Datum: 21-09-2025
Schrijver: Thrillerauteur 002

Moeder, echtgenote en dochter waren haar rollen. Vanavond werd ze weduwe. Hester Nepping schreef de benodigdheden voor het avondeten op een briefje zodat ze zeker wist dat ze niets zou
vergeten. Er was nog zoveel te doen in huis, ze zou haar dienstmeisje Adriana dadelijk eerst aansporen om de huiskamer op te ruimen. Vlug knoopte ze de omslagdoek van zwart nertsbont om zodat deze bij haar rouwkleding paste. Het was een van de weinige  kostbare bezittingen die
ze nog had uit Amsterdam. Toen ze de deur opende, kroop de wind onder haar kleding alsof ze naar buiten werd getrokken.
          

Kasteel bij thriller De Gifmengster

‘Maar Hester, kind, wat doe jij hier?’
Haar buurvrouw in de Volderstraat haalde Hester uit haar concentratie.
          ‘Goededag mevrouw Jansen, ik haal een paar boodschappen. De buitenlucht zal mij goed doen.’ |
          ‘Daar kunt u de dienstmeid toch voor sturen? Dat jonge wicht moet werken voor haar geld.
Nog gecondoleerd met het verlies van uw schoonvader. Hoe gaat het met Jan en de kinderen?’
Mevrouw Jansen was van alles en iedereen op de hoogte in hun buurt. Dat hield ook in dat zij
graag met iedereen in gesprek ging om haar informatie te vergaren.
          ‘Dank u wel, mevrouw Jansen. Dat is erg aardig van u. Nu ga ik even door zodat er
dadelijk voor Jan en de kinderen te eten is. In deze verdrietige tijd zal een lekkere maaltijd ons
allemaal goed doen,’ antwoordde Hester. Ze wierp een blik op het huis aan de overkant, maar er
brandde geen kaars voor het raam. Daarna stapte ze stevig door over de kasseien richting de
Markt.

Hoe anders was hun leven in vergelijking met de tijd dat ze zich hier net vestigden. Drie jaar
geleden waren ze opnieuw begonnen door de erfenis van haar tante, waardoor ze het armoedige
bestaan in Hall achter zich konden laten. Het huis aan de Volderstraat, inclusief tuin en inboedel,
was haar nagelaten en ook een startkapitaal van 5000 gulden en verschillende landerijen. Hester
had zich nog nooit zo rijk gevoeld. Toen ze nog bij haar ouders in Amsterdam woonde kon ze zich
mooie kleding en voldoende eten veroorloven. Jan gebruikte het geld voor de aanbetaling van een
papierververij, zijn idee om hen van een inkomen te voorzien. Hester was terughoudend, zeker na
hun mislukking om tabak te verkopen. Door de bezetting van de Fransen was de economie in het
Koninkrijk Holland grillig en Hester wilde zich eigenlijk niet meer aan een eigen bedrijf wagen.
Haar pogingen om Jan weer in loondienst te laten gaan, leverde haar drie blauwe plekken op
omdat hij haar zo stevig vastgreep. Het spaargeld ging niet naar het nieuwe bedrijf, maar
rechtstreeks naar herberg De Engel. Jan was er ’s avonds vaak niet en kwam midden in de nacht
thuis, wanneer het hem uitkwam. De papierververij werd al snel weer gesloten en Hester had de
uitdaging om haar kinderen netjes gekleed en goed gevoed te houden. Om het huis te behouden,
begon ze met de onderverhuur van kamers in hun huis. Het voelde alsof ze haar eigen plek moest
opgeven, maar nooit zou iemand haar als ‘arm’ betitelen.

Hester had zorgvuldig haar geld geteld voordat ze bij de laatste marktkraam aankwam. Jan dronk
steeds meer waardoor zijn salaris vrijwel volledig werd besteed aan alcohol. En zeker het laatste
akkefietje met de slechte flessen jenever had het gezin teveel gekost waardoor ze zuinig moesten
zijn. Terwijl Hester de verschillende groenten keurde, kwam er iemand naast haar staan.
          ‘Waar denk jij mee bezig te zijn?’ zei Gerrit Verkerk geïrriteerd. ‘Je had het meteen in het
eten moeten stoppen.’

Pas toen ze hem ontmoette, vond ze een sprankje geluk terug. Samen bedachten ze een plan
voor een gezamenlijke toekomst. Hij zou haar helpen om dit hoofdstuk af te sluiten. Toen kreeg ze
haar levenslust terug en vocht ze verder.
Geschrokken liet Hester de kool uit haar handen vallen. Daarna duwde ze Gerrit weg van de
kraam en liep richting de grote kastanjeboom op het marktplein zodat ze buiten gehoorafstand
van de andere klanten waren. De kale takken zwiepten heen en weer alsof het uitnodigende
armen waren die geboden dichterbij te komen.
          ‘Jan had door dat er iets met de jenever was, maar ik dacht dat hij zo dronken was dat hij
het alsnog zou opdrinken,’ fluisterde Hester tegen hem. ‘Als hij terugkomt uit De Engel drinkt hij
op zolder altijd nog een fles jenever.’ Ze keek rond over de Markt, hopend dat er geen bekenden
langs zouden lopen. Iedereen kent elkaar in Wijk bij Duurstede en iedereen heeft een mening over
elkaar. Daar was Hester zich beter van bewust omdat ze steeds vaker werd aangesproken door
buurtgenoten. Maar de nabijheid van Gerrit stelde haar gerust. Hij was haar enige lichtpuntje in
deze donkere tijd.
          ‘Ik heb het al geregeld,’ zei Gerrit. ‘Vanavond kom ik bij jullie eten als alibi en kunnen we
dit gebruiken.’ Hij haalde een donkerbruin flesje tevoorschijn en stopte het weer terug in zijn
jaszak. Daarna pakte hij haar hand vast en streelde met zijn vingertoppen de binnenzijde van haar
pols. ‘Het komt allemaal goed, geloof mij maar,’ sprak Gerrit en hij glimlachte naar Hester. ‘Voor je
het weet kunnen we dit achter ons laten.’
          ‘Dan zie ik je vanavond rond zeven uur,’ antwoordde ze. Toen boog ze zich gauw naar hem
toe, drukte een lichte kus op zijn wang en wandelde terug naar haar buurt.

Thuis vond ze Adriana in de keuken. Haar dienstmeid was de chaos zelve; de melk en andere
houdbare producten waren nog niet naar de kelder gebracht en stonden her en der op het
aanrecht.
          ‘Adriana, vanavond komt Gerrit eten maar zorg er ook voor dat er een maaltijd voor Jan
bereid is.’ De opmerking leek terloops, maar door de manier hoe haar dienstmeid Hester aankeek
was de informatie tussen hen uitgewisseld.
          ‘Natuurlijk mevrouw, ik zal dadelijk met het avondeten beginnen,’ antwoordde ze gedwee
en ze nam de mand met boodschappen van Hester over. Terwijl Adriana zich naar de kelder
snelde om de boodschappen en houdbare producten koel weg te zetten, nam Hester plaats aan
de houten tafel. Deed ze hier echt goed aan om haar gezin te redden? Het was haar eerder gelukt
om met moord weg te komen, maar zou het nog een keer lukken?
Toen voelde ze een hand op haar schouder en keek in de heldere ogen van Adriana. De jonge
vrouw was soms nog haar enige steun en toeverlaat in dit huis. Ondanks haar leeftijd wist Adriana
precies wat ze wilde en kwam ze altijd wel met een oplossing.
          ‘Mevrouw, Gerrit is een halfuur geleden al langs geweest. Ik weet wat mij te doen staat,
maakt u zich geen zorgen.’
Adriana haalde het suikerpotje van Japans porselein tevoorschijn en tilde het deksel op.
Vanavond zou het lukken.
                                                                                            ***
Wijk bij Duurstede, 11 november 1811

Dorothea Brink doopte haar kroontjespen nog een keer in de inktpot. Hoewel het kaarslicht
flakkerde, was ze vastbesloten dit dossier nog af te ronden anders zou ze door drukte niet meer
aan haar administratie toekomen. Ook al kostte dit haar nachtrust. Sinds acht maanden was ze
verantwoordelijk voor de ziekenzorg in Wijk bij Duurstede en omstreken. Ze was gewend aan het
onregelmatige leven door haar echtgenoot, die als chirurgijn vaak aan het werk was op de
vreemdste tijdstippen. Van hem leerde ze het vak uit eerste hand maar liever was ze zijn
assistente gebleven. Dat de dood ook hen had overvallen zorgde ervoor dat ze zijn werk wilde
voortzetten. Om het leed dat zij zelf had doorgemaakt een ander te besparen.
Tevreden las ze het dossier nog een keer door. Met haar accurate handelen had ze vanmiddag
eindelijk de koorts bij een vijfjarig jongetje onder controle. Dorothea had het vertrouwen van de
ouders, woonachtig nabij de Veldpoort, eerst moeten winnen om hun zoon te behandelen omdat
ze altijd gewend waren dat een man het vak van chirurgijn bekleedde. Dorothea wist dat er nog
een hoop overwonnen moest worden voor vernieuwing binnen het chirurgijnsgilde. Tijdens haar
behandelingen legde ze altijd uit dat ze een andere arts konden raadplegen, maar dat ze daarvoor
naar Amersfoort moesten reizen. Haar vlotte handelen en uitgebreide medische kennis hadden
haar reputatie in de omgeving juist versterkt. Laatst was er zelfs een man uit Driebergen naar haar
toe gereisd per koets om zijn beenwond te laten behandelen. Dankzij de positieve woorden van
stadsgenoot Koot, apotheker en haar vaste klankbord voor medische vraagstukken, groeide het
vertrouwen om door een vrouw behandeld te worden voor kwalen.
Ze moest nu echt afronden, zeker in deze drukke tijden had ze haar rust nodig. Ze wist nooit
wanneer ze weer weggeroepen zou worden en ze kon zich niet meer heugen wanneer ze een
volledige nacht geslapen had. Nadat ze de kaarsenstandaard van tafel had gepakt, controleerde
ze nog eenmaal of haar voordeur vergrendeld was. Haar aandacht werd afgeleid. Er klonk een
roffelend geluid aan de voorkant van haar woning. Natuurlijk, ze had haar kleine boograampje
opengezet voor wat frisse lucht en het glas klepperde door de wind. De kaars doofde en plots
bevond Dorothea zich in het duister. Toen werd er hard geklopt op haar voordeur. Op de tast
begaf ze zich naar voren en ontgrendelde de deur. Apotheker Koot sprong in haar blikveld.
          ‘Pak je spullen,’ stootte hij tussen zijn gehijg uit. ‘Je moet mee naar de Volderstraat, het is
Brummelkamp.’

Haar hand omsloot de eens zo stevige pols. Geen hartslag. Voorzichtig legde ze de arm terug op
de beddensprei. Voor de zekerheid vouwde ze een spiegeltje open en hield dit onder de neus van
Jan Brummelkamp. Geen ademhaling zichtbaar. Was hij toch overleden aan de klachten die hij
eerder deze week had? Jan had geklaagd dat hij misselijk was, pijn op zijn borst en kramp in zijn
maag had. Dorothea bestudeerde het lichaam voor haar. Zijn bovenlichaam was gekromd, alsof
Jan voordat hij stierf intense pijn had ervaren. Ook stond er in de hoek een koperen emmer vol
met braaksel, waar een vreemde en scherpe geur vanaf kwam.
Hester schuifelde voorzichtig de slaapkamer binnen. Haar armen vouwde ze losjes om haar
bovenlichaam, in een soort omhelzing van troost. Ze keek niet direct naar Dorothea maar haar blik
bleef hangen op het roerloze lichaam van haar echtgenoot.
          ‘Wat voor indruk maakte hij vanavond?’ vroeg Dorothea, terwijl ze haar instrumenten
opborg.
          ‘Jan wilde niet bij ons zitten tijdens de avondmaaltijd, ondanks dat we een gast hadden,
dus Adriana bracht hem een bord met eten. We aten gort met pruimen met een saus van boter en
siroop, een van zijn lievelingsmaaltijden. Normaal eet hij dat allemaal wel op.’
          ‘Wanneer werd hij ziek?’ vroeg Dorothea, terwijl ze opstond.
          ‘Toen ik bij hem in bed ging liggen, merkte ik op dat hij lag te woelen. Hij was misselijk en
moest overgeven,’ prevelde Hester en ze wreef over haar gezicht. ‘Hij voelde zich eerder deze
week ook al niet lekker en de dood van zijn vader kwam als een schok. Wat denkt u?’
          ‘Als we de doodsoorzaak willen weten, zal er sectie op het lichaam verricht moeten
worden. Dan roep ik de hulp van het gilde in en wordt uw man naar Amersfoort vervoerd.’
          ‘Nee, absoluut niet! Ik wil Jan bij mij houden en zo snel mogelijk in de buurt van zijn vader
kunnen begraven.’ De uitroep sneed door de ongemakkelijke stilte in de slaapkamer en Dorothea
verwachtte ieder moment een van de kinderen die op het rumoer afkwam.
          ‘Denk er even rustig over na, in de ochtend komen we het lichaam ophalen zodat we
voorbereidingen voor de uitvaart kunnen treffen,’ antwoordde Dorothea geruststellend en ze legde
kort haar hand op Hesters schouder. Waarom kromp de vrouw in elkaar en had ze nog geen traan
gelaten? Met haar lederen tas vol medische instrumenten daalde Dorothea de trap af. Daarna
wierp ze een blik in de keuken. De dienstmeid zat bij een bijna opgebrand kaarsstompje, terwijl ze
haar handen stevig in elkaar verstrengeld had. Toen hun blikken elkaar kruisten, stond Adriana op
en verdween richting de kelder. Dorothea knikte Hester nog eenmaal toe en wenste haar sterkte,
voordat ze de woning aan de Volderstraat verliet.

Tot haar verrassing stond apotheker Koot op haar te wachten. Het sluiten van de deur zorgde
ervoor dat hij sneller op haar af kwam.
          ‘Ik wilde niet dat u midden in de nacht alleen over straat zou gaan,’ lichtte hij zijn
aanwezigheid toe. Stiekem vond Dorothea het wel prettig, ze waardeerde het gezelschap van de
vrijgezelle apotheker steeds vaker en het sierde hem dat hij op haar wachtte.
          ‘Ik vertrouw het niet,’ uitte Dorothea in het luchtledige en samen zetten ze koers richting
de Markt. ‘Jan Brummelkamp is het vierde sterfgeval in korte tijd, dit kan geen toeval zijn.’
          ‘Het echtpaar dat een kamer bij hen huurde en de schoonvader van Hester,’ telde
apotheker Koot op zijn vingers af.
          ‘In slechts enkele maanden tijd,’ vulde Dorothea aan. ‘Hun dood was ook zeer plotseling
en ik merkte vanavond een scherpe geur op bij het braaksel van Brummelkamp.’
Ondanks de duisternis zag ze hoe Koots gezichtsuitdrukking veranderde. Hij greep haar hand vast
en kneep er even in.
          ‘Zou Jan vergiftigd zijn?’
Dorothea hield haar pas in en keek hem verschrikt aan.
          ‘Waarom zou Hester dat doen? Ze heeft een gezin waar ze aan moet denken.’
          ‘Daarom juist,’ benadrukte Koot. ‘De personen die haar in de weg staan om een gelukkig
leven te leiden, kunnen dit niet meer navertellen.’
          ‘Ze zou een relatie met stadsbode Verkerk hebben,’ fluisterde Dorothea alsof iemand hen
zou kunnen horen. ‘Bedondert ze haar gezin dan ook nog?’
          ‘Hij was vanmiddag nog bij mij in de zaak; hij haalde een bestelling op,’ zei Koot ontdaan.
          ‘Het was rattenkruit.’

Dorothea had met Koot afgesproken dat ze in de middag bij elkaar zouden komen om de boeken
te vergelijken op iedere persoon die in de afgelopen tijd rattenkruit had afgenomen van de
apotheek. Nu liep ze de laatste meters richting haar woning aan de Mazijk. Alleen de donkere
steeg van de Peperstraat moest ze nog door voordat ze rechtstreeks in haar bed zou stappen om
zich over te geven aan een droomloze slaap. Normaal had ze altijd haar oordeel klaar, maar ze
bleef piekeren over de raadselachtige sterfgevallen. Haar voetstappen klonken hol in de steeg en
in de verte zag ze het zwakke schijnsel van de gaslantaarn die altijd aan bleef, zodat
stadsgenoten het huis van de chirurgijn konden vinden.

Opeens verstijfde ze.
Het lemmet voelde verrassend koel in haar nek maar de druk van het scherpe mes was niet fataal.
De greep om haar middel was echter zo strak dat het haar adem benam. Als vanzelf verzette ze
zich tegen deze onbekende en probeerde ze zich los te worstelen.
          ‘Bemoei je er niet mee,’ beet hij haar toe. Plotseling liet hij haar los, waardoor Dorothea
voorover op haar knieën viel. Zo snel ze kon, draaide ze zich om, maar het silhouet verdween
geruisloos in de nacht.
Ze wist ondanks alles precies met wie ze te maken had.